Een woensdagochtend, Boedapest. We zijn hier voor het eerst. De stortbui is voorbij, maar de plassen staan nog op de Kettingbrug als we van Pest naar Boeda oversteken. Want het oude Boeda, UNESCO-werelderfgoed, is een must-see volgens de blogs en boekjes. ‘De eyecatcher van de stad’ met ‘prachtige vergezichten over Boedapest en de Donau’ en ‘schitterende historische bouwwerken.’ Zeg daar maar eens nee tegen. Op naar Boeda!

 

kettingbrug en paleis
Het oude koninklijke paleis van Boeda aan de overkant van de Donau. Er zijn nu meerdere musea en een bibliotheek.

 

Elke stad heeft zo zijn plekken die iedereen lijkt te willen zien, zeker bij een eerste bezoek. Parijs schreeuwt om een selfie met de Eiffeltoren, in Londen trekt de Big Ben en Amsterdam kun je niet verlaten zonder een bezoek aan Anne Frank en/of Vincent van Gogh (op de fiets, het liefst). Door de hoge verwachtingen vallen die plekken vaak tegen, en vervolgens is het bon ton om te verkondigen dat die plaatsen verpest zijn door toeristen – let wel, door ándere toeristen dan jijzelf.

In Boeda verging het ons niet anders. Bij de drukke rotonde aan het einde van de brug stonden blauw-witte toeristentreintjes (de ‘Official Budapest Castle Bus’) voor zwangeren of ouderen, voor gezinnen met kleine kinderen, en voor luie mensen zonder excuus die de berg niet op wilden klimmen. Iets verderop stond een lange rij voor de kabelbaan, het verantwoorde alternatief voor de Castle Bus. Eenmaal boven – ik laat in het midden met welk vervoersmiddel – bleek de historische wijk zo goed als autovrij. Alleen touringcars reden af en aan, elke vijf minuten meer fototoestellen met toeristen uitspugend. Naar locals moest je goed zoeken.

We lieten ons niet ontmoedigen en gingen naar het oude koninklijke paleis van Boeda – in de Tweede Wereldoorlog verwoest, daarna van buiten identiek herbouwd. Het herbergt nu meerdere musea en een bibliotheek. Het uitzicht over de Donau was er inderdaad mooi, en met meer geluk dan wijsheid konden we museumkaartjes kopen zonder in een ellenlange rij te hoeven staan. In de Nationale Galerie waren de zalen met Hongaarse kunst verrassend rustig – alleen de expositie over een buitenlandse kunstenaar trok veel bekijks – maar op het plein ervoor moest je moeite doen om de uitgestoken armen en selfiesticks te ontwijken.

Echte snobistische toeristenhaat bekroop ons iets verderop bij het Vissersbastion, een 19e-eeuws spierwit bouwwerk met trappetjes en torentjes vanaf waar je ongelooflijk ver over de stad kunt kijken. Het bekende parlementsgebouw van Boedapest langs de Donau ligt er aan je voeten, voor je voeten lopen er busladingen Japanners/Italianen/Russen/internationale nonnen. ‘Ze kijken niet eens, maar maken alleen foto’s! Laat ze dat lekker vanuit die bus doen! Deze hele plek is door hen verpest!’ We vergaten voor het gemak even dat wij met ons zessen ook een klein busje konden vullen en dat we ook uit alle macht probeerden mooie groepsfoto’s met uitzicht te maken.

 

tas langs de donau, visserbastion
touristico langs de Donau, met aan de overkant het Vissersbastion.


Net als wij worstelen ook reisgidsen met de grote toeristenaantallen op de gebaande paden. ‘For conventional sightseeing, take the Siklo (funicular) up to the Vár, or Castle District, where you can easily spend a day poring over fabulous Baroque architecture,’ schrijft de Rough Guide in een blog over Boedapest (‘The perfect summer break’). ‘Conventional sightseeing’, het is een verkapte waarschuwing: pas op, je bent hier niet de enige. De monumenten en uitzichten in de Burchtwijk zijn absoluut de moeite waard (meerdere van Boeda’s attracties zijn door de Rough Guide zelf als ‘Things not to miss’ geselecteerd), maar echt van harte aanbevelen lukt niet meer met de drommen toeristen in het achterhoofd. Het is aan de lezer zelf een afweging te maken.

Die lezer wordt steeds vaker aangetrokken door aanbevelingen als ‘buiten de gebaande paden’ of ‘hier komen alleen de locals’. Daarmee kun je de toeristenmassa’s als bij het Vissersbastions achter je laten en lekker je unieke en eigenzinnige zelf zijn. Wij hadden er na onze ochtend in Boeda grote behoefte aan, zeker nadat we op zoek naar lunch ook alleen maar op onaantrekkelijke toeristenkantines stuitten. Toch is de vraag hoe blij we als eigenzinnige toeristen – pardon, reizigers – écht waren geworden van een weekend vol local experiences, de eerste keer in een nieuwe stad. Dat de Eiffeltoren niet het ‘echte’ Parijs is, dat de meeste Londenaren niet naast de Big Ben wonen en dat een aanzienlijk deel van de Amsterdammers nog nooit in het Anne Frankhuis is geweest, staat buiten kijf. Maar moeten we die plekken daarom maar mijden en volledig op de local tour gaan? Vier dagen vol volkswijken, afgelegen parken, supermarkten en overvolle spitstreinen: op vakantie heeft alles zijn charme, maar overtreft het echt Versailles, Buckingham Palace en het Paleis op de Dam?

Dat hangt natuurlijk af van waar je naar op zoek bent en in hoeverre je je laat afschrikken door woorden als ‘hoogtepunt’ of ‘topattractie’. Ikzelf zou het moeilijk vinden om Athene te bezoeken zonder de Akropolis te beklimmen of Barcelona zonder blik op de Sagrada Família. Ik weet dat ik er niet de enige zal zijn en dat drukte mijn sfeerbeleving niet ten goede komt, maar overslaan kan ik het niet. Zelfs Parijs, dat ik goed ken, vind ik gek om te verlaten zonder een glimp van de Eiffeltoren te hebben opgevangen. Dus ik ga. Gezwicht voor het vanzelfsprekende, gebaande pad. (Zou niet gaan uit vrees voor andere toeristen trouwens niet het ultieme zwichten voor toeristenterreur zijn?)

 

kettingbrug
De oude kettingbrug verbindt Boeda met Pest. Op de achtergrond het Parlementsgebouw.

 

Reizen voor je plezier komt voor steeds grotere groepen mensen binnen handbereik en dat heeft onder andere drukte tot gevolg. Drukte die mogelijk voor problemen zorgt waar steden, regio’s of landen soms best meer aan zouden mogen doen – overlast voor andere toeristen is daarbij uiteraard het minst belangrijk. Maar strikte regelgeving, waardoor misschien weer alleen een zeer selecte groep zich een reis kan veroorloven, lijkt me niet wenselijk. Al is het maar omdat de kans groot is dat jij, ik en met ons vele anderen nooit meer in de buurt van de Eiffeltoren/Big Ben/Brandenburger Tor zouden kunnen komen. Een groot gemis.

Daarmee wil ik de kwalijke gevolgen van massatoerisme niet bagatelliseren. Grote groepen toeristen kunnen landschappen schaden en gemeenschappen ontwrichten. Denk bijvoorbeeld eens aan de flatgebouwen langs de Spaanse costa’s, of aan de schrijnende verhalen van ouderen die in Lissabon verleid/gedwongen worden hun appartementen te verlaten omdat verhuurders aan anderen tien keer zo veel kunnen verdienen. Alleen het superioriteitsgevoel, mijzelf echt niet vreemd, lijkt mij misplaatst. ‘Ik ben anders dan de meeste toeristen en ook veel beter, dus ga allemaal weg en laat mij alleen deze plek bezichtigen!’ Ja ja, dat denkt iederéén, en ondertussen plukken we wel de zoete vruchten van de gebaande paden: goede infrastructuur bijvoorbeeld, of Engels sprekend personeel. Het is een dilemma waar iedereen zijn eigen antwoord op zal moeten vinden.

Op mij zal het gebaande pad ongetwijfeld zijn aantrekkingskracht blijven uitoefenen. Ik zal me er waarschijnlijk om blijven vervloeken. Gelukkig is er één zekerheid in het leven nog groter dan de bussen vol selfiesticks bij het Vissersbastion: net buiten het gebaande pad is het heerlijk rustig, en het uitzicht net zo mooi.

 

tas met uitzicht boedapest
Gelukt! Uitzichtfoto vanaf het Visserbastion, mét Donau en het Parlementsgebouw, één touringcar, twee busjes en maar een handjevol andere toeristen.