De zon scheen en het was warm. Het was januari, voor mijn gevoel midden in de nacht en ik lunchte op een zonnige straathoek. Ik was net aangekomen in Auckland, Nieuw-Zeelands grootste stad in het noorden van het Noordereiland. De andere kant van de wereld: ik kon me er eindelijk iets bij voorstellen. De reis had bijna dertig uur geduurd en ik bevond me in een nieuwe wereld. Alles was nieuw en onbekend. Of toch niet?

 

Vanaf het terras waar ik zat keek ik uit op een wat vervallen bakstenen gebouw, vier verdiepingen hoog, waarschijnlijk uit het begin van de twintigste eeuw. Daarnaast zag ik een moderne glazen constructie, waarvan het diepdonkerblauwe spiegelende glas tot de niet-bestaande wolken reikte. Verderop stonden flats uit tijden dat moderne architectuur stond voor veel beton en kleine luchtgaten als ramen. Lelijk. Maar ook best aangenaam, de ruime straten badend in de warme zon. 

De omgeving en bebouwing deden me denken aan Barcelona, aan Lissabon, aan andere Zuid-Europese steden waar nieuwe wijken tegen het centrum zijn aangeplakt, met vergelijkbare brede wegen en hoge huizen. Wijken waar het aangenaam wonen is, waar goede restaurants zitten en leuke cafés. Waar altijd aan de weg lijkt te worden gewerkt en waar de toerist snel begint te klagen over pijnlijke voeten en te veel gelijkenis. 

Na de lunch beklom ik Mount Eden, de voor Maori heilige oude vulkaan iets ten zuiden van het centrum. Een met gras en bomen begroeide vulkaan – nergens gestold lava. De krater was immens en niet toegankelijk. Ik begreep niet waarom mijn reisgids waarschuwde voor hordes toeristen: niemand te zien. Tot ik bij het uitkijkpunt kwam, 18 116 kilometer van huis, en door allerlei talen werd begroet.

Maar de Eiffeltoren is erger, veel erger.

Het uitzicht vanaf Mount Eden stelde niet teleur. Heel Auckland lag aan mijn voeten: de baai, de brug, de vrijstaande huizen met tuinen en stoepjes en vers gemaaid gras. Ik dacht aan andere bergen (voor niet-Nederlanders: heuvels) in steden die ik kende. De Palatijn of Aventijn in Rome, de Butte Montmartre of een van de Buttes Chaumont in Parijs. De uitzichten daar zijn elke tocht omhoog waard.

Mount Eden Road bracht me vervolgens naar Berlijn. In deze straat stonden voor elke deur lange tafels en banken, waar mensen hun eten deelden. Gekocht bij de Libanees, de biologische bakker (alles glutenvrij!), de kwaliteitshamburgertent, de houtovenpizzeria, de Thai. Verderop verkregen sushi, shoarma of dim sum werd weggespoeld met koud bier of een glas huisgemaakte ijsthee. Alles even hip en verantwoord. Iedereen even ontspannen en genietend van het leven. 

Net als in Berlijn wilde ik graag een koe zijn en vier magen hebben. 

Niet alleen de horeca zorgde voor de associatie. Ook de lelijke charmante gebouwen, de ruimte die aan auto’s gegeven werd, de levenslust en afwisseling deden Berlijns aan. Alleen aan Berlijns bewogen geschiedenis kon het piepjonge Auckland niet tippen.

Na de wandeling was het tijd voor kunst in de Auckland Art Gallery, een prachtig nieuw, licht, wit gebouw aan de rand van een park. Herinneringen aan een zomerse middag in het moderne kunstmuseum in Belém, Portugal, kwamen boven. Het Aucklands cafépersoneel was veel vriendelijker, de collectie breder. Toch vond een zeurend stemmetje in me het niet genoeg. Het zeurende stemmetje wilde verrast worden en bekende werken zien van grote namen. Of anders onbeduidend werk van grote namen. 

Het gebeurde niet. Niet zo gek, zo ver verwijderd van het continent dat de kunstwereld domineerde. Mijn ware, verwende, Europese aard kwam boven en bleef nog een tijdje zelfgenoegzaam hangen. 

Tot ik in de Maori-zaal besefte waar zo’n gevoel in het verleden toe heeft kunnen leiden.

Het was de mooiste zaal, met de beste en genuanceerdste uitleg. Er hingen grote schilderijen van stamoudsten, er hingen grote schilderijen van romantische Europese schilders, er hingen grote schilderijen van schilders van gemengde afkomst. Er hingen een paar kleinere schilderijen. En keer op keer beschreef het bordje in hoeverre het afgebeelde waarheidsgetrouw was. Globale conclusie: de portretten wel, de dagelijkse taferelen soms, de heldhaftige episodes met extreem natuurgeweld allerminst. Die laatste waren voornamelijk door Europese hand geschilderd, blind voor wat er daadwerkelijk plaatsvond, maar een verhaal plaatsend in de overheersende schildertraditie van dat moment, de Romantiek. De blik van de Europeaan werd kortom meer geleid door wat hij dacht te moeten zien dan door wat hij daadwerkelijk zag.

Misschien gold dat ook voor mij. Geldt dat voor iedereen. We geven betekenis aan de wereld door verbanden te leggen, door overeenkomsten te zien tussen bekend en onbekend, door verschillen scherp af te tekenen. Lopend door Auckland dacht ik aan de Europese steden die ik eerder bezocht had. Lopend door het museum dacht ik aan de Europese musea die ik eerder gezien had. Ik zocht ijkpunten en vond die in West-Europa, omdat ik dat het beste ken, omdat mijn wereld tot voor kort niet veel groter was.

Is mijn blik beperkt? Ongetwijfeld. En onontkomelijk. 

Is dat gevaarlijk? Zolang ik vooral onverwachte overeenkomsten zie en het niet aangrijp als reden om de oorspronkelijke bewoners uit te moorden, hoogstwaarschijnlijk niet.

Wat moet ik nu? Nog meer reizen?

‘Laten we nog even wat boodschappen doen voor morgen,’ verbrak mijn reisgenoot mijn gepeins.
‘Is de supermarkt nu nog open?’ antwoordde ik. Het was al laat.
‘Ja, 24 uur per dag.’
‘Echt waar? Wat ontzettend Amerikaans!’

Ik ben nog nooit in Amerika geweest. 

 

haven Auckland